Row centred, three items 30/40/30

De Chatillon, die nu zijn paard weder op de been gebracht had, ziende dat men niet ophield met lachen, werd door zulke innige gramschap vervoerd, dat hij het beest ijselijk met de scherpe spoor in de buik stampte. Hierdoor steigerde het verwoed in de hoogte, en vloog eindelijk als een javelijn tussen de bomen heen. Geen honderd treden van daar liep het tegen de stam van een zware eik, en stortte deerlijk gewond ter aarde.
Gelukkig was het voor De Chatillon dat hij bij de schok ter zijde uit de zadel gevallen of gesprongen was. Niettegenstaande moest hij zich genoeg in de lenden bezeerd hebben, want hij bleef een ogenblik als gevoelloos liggen.
Cards: 1 table, 4 columns

Zohaast de anderen bij hem gekomen waren, stegen zij allen van hun paarden en lichtten hem met medelijden van de grond. Die hem eerst boertig had toegesproken scheen nu het meest voor hem bezorgd; want een ware droefheid had zijn gelaat betrokken.

“Mijn duurbare Chatillon,” zuchtte hij, “ik beklaag u uiterharten. Vergeef mij mijn losse woorden; ik wilde u niet honen.”

“Laat mij gerust!” riep De Chatillon zich uit de armen zijner makkers rukkende. “Ik ben nog niet dood, Mijne heren! Denkt gij dat de Saracenen mij gespaard hebben, om mij in een bos, als een hond te laten sterven? Neen ik leef nog, God dank! Zie, De St.-Pol, ik zweer u, dat gij mij deze spotternij op staande voet betalen zoudt, indien ik mij op u wreken mocht.”

“Bedaar toch, ik bid u,” hernam De St.-Pol, “Ho! Gij zijt gewond, mijn broeder, er komt bloed uit uw maliehemd.”
Landscape cards: 2 tables, 2 columns
16.02.2024
De Chatillon
trok de mouw van zijn rechterarm wat omhoog, en bemerkte dat een tak hem de huid opengekrabd had.

18.02.2024
“Daar, zie!”
sprak hij half getroost. “Het is niets—een schram. Maar bij de Hemel! Ik geloof dat die Vlaming ons met inzicht in deze behekste wegen brengt. Dit wil ik weten,—en zo weinig krijge ik genade om mijn zonden, indien ik hem niet aan de vervloekte eik doe ophangen.”

22.02.2024
De Vlaming
die bij dit gezegde tegenwoordig was, geliet zich alsof hij de Franse taal niet verstond, en zag De Chatillon met stout gelaat in de ogen.

01.03.2024
“Mijne heren,”
riep de ridder, “ziet die Laat mij aanzien…. Kom eens hier, lomperd! Nader hier voor mij.”

Portrait cards: one row, fixed px width stacks

16.02.2024
De jongeling naderde langzaam
en hield zijn ogen gedurig op de ridder gevestigd. Er zweefde iets zonderlings over zijn wezenstrekken,—een uitdrukking waarin toorn en list te saam gesmolten waren: iets zo dreigend en zo geheim dat De Chatillon met een aandoening van benauwdheid werd

19.02.2024
Een der bijwezende ridders
wendde zich om en verliet de plaats waar dit gebeurde; hij week enige stappen tussen het geboomte en deed genoeg bemerken dat dit toneel hem niet

28.02.2024
“Wilt gij mij zeggen,”
vroeg De Chatillon aan de gids, “waarom gij ons door zulke wegen leidt, en waarom gij ons niet gewaarschuwd hebt dat er een afgehakte boom in de

15.03.2024
“Heer!”, antwoordde de Vlaming
in slecht Frans. “Ik ken geen andere weg naar het slot Wijnendale en wist niet dat het UEdele geliefde op dit uur te slapen.”
Bij dit gezegde kwam er een bitsige grimlach op zijn gelaat; het scheen dat hij de ridder
Portrait cards in columns

16.02.2024
De jongeling naderde langzaam
en hield zijn ogen gedurig op de ridder gevestigd. Er zweefde iets zonderlings over zijn wezenstrekken,—een uitdrukking waarin toorn en list te saam gesmolten waren: iets zo dreigend en zo geheim dat De Chatillon met een aandoening van benauwdheid werd

19.02.2024
Een der bijwezende ridders
wendde zich om en verliet de plaats waar dit gebeurde; hij week enige stappen tussen het geboomte en deed genoeg bemerken dat dit toneel hem niet

28.02.2024
“Wilt gij mij zeggen,”
vroeg De Chatillon aan de gids, “waarom gij ons door zulke wegen leidt, en waarom gij ons niet gewaarschuwd hebt dat er een afgehakte boom in de

16.02.2024
De jongeling naderde langzaam
en hield zijn ogen gedurig op de ridder gevestigd. Er zweefde iets zonderlings over zijn wezenstrekken,—een uitdrukking waarin toorn en list te saam gesmolten waren: iets zo dreigend en zo geheim dat De Chatillon met een aandoening van benauwdheid werd
Portrait cards: 1 row, % width stacks

16.02.2024
“Bij God!”
riep De Chatillon hem toe. “Gij lacht—gij spot met mij…. Hola! Mijn knapen, dat men die Laat in de lucht hange! En dat hij der raven

19.02.2024
Nu grimlachte
de jongeling nog meer: de hoeken van zijn mond trokken zich achteruit, en een bleke of purperen kleur verfde beurtelings zijn wangen.
“Een Vlaming ophangen?” morde hij.

28.02.2024
Hierop ging hij
enige treden achterwaarts, plaatste zich met de rug tegen een boom, stroopte de mouwen van zijn kolder tot aan de schouders op, en toog zijn blikkerend kruismes uit de schede. De ronde spieren van zijn blote armen waren gespannen, en zijn gelaat kreeg iets in zich dat

15.03.2024
“Wee degene die mij raakt!”
riep hij met kracht. “De raven van Vlaanderen zullen mij niet eten; zij vreten liever Frans vlees!”
“Val aan, lafaards!” riep De Chatillon tegen zijn knapen. “Val aan dan! Zie die bloodaards!—Zijt gij bang van een mes? Mocht ik mijn handen aan die Laat vuil maken; maar ik ben edel. Grauw tegen grauw, het is uw taak.

15.03.2024
Enige der omstaande ridders
poogden De Chatillon te bedaren, doch de meesten stemden in deze daad en hadden de Vlaming gaarne aan een strop gezien. Ongetwijfeld zouden de knapen, door hun meesters opgehitst, de jongeling overvallen en verwonnen hebben; maar nu naderde de ridder die enige stappen van daar in diepe gepeinzen had gewandeld. Zijn kleding en uitrusting ging die der andere ridders ver in pracht te boven; het schild dat op zijn borst gewrocht was, droeg drie gulden leliën op een blauw veld, onder een graaflijke kroon. Dit beduidde dat hij
Two text columns
“Hou op!” riep hij met streng gelaat tegen de knapen, en zich tot De Chatillon kerende sprak hij: “Mijnheer!… Gij schijnt te vergeten, dat ik Vlaanderen van mijn broeder en koning Philippe te leen heb. Die Vlaming is mijn vazal.—Gij hebt geen recht op zijn leven, mits hij mij alleen toebehoort.”
“Zal ik mij dan door een boer bespotten laten?” vroeg De Chatillon met spijt. “Waarlijk Graaf, ik versta niet waarom gij altijd het geringe volk tegen de Edelen voorstaat. Zal die Vlaming zich beroemen dat hij een Franse ridder ongestraft gehoond heeft? En zegt gij het, Mijne heren, heeft hij de dood niet verdiend?”
“Mijnheer De Valois,” antwoordde De St.-Pol, “verleen mijn broeder de kleine vertroosting, die Vlaming te zien hangen. Wat geeft het leven van die koppige Laat aan uw prinselijke Hoogheid?”
“Hoort, Mijne heren!” riep Charles de Valois met toorn. “Mij is uw losse taal ten hoogste onaangenaam. Het leven van een onderdaan is mij van groot gewicht, en ik begeer dat men de jongeling ongehinderd late. Te paard, Mijne heren! Te veel tijds is dit verspild.”
“Komaan, De Chatillon,” morde De St.-Pol tegen zijn broeder, “stijg op het ros van uw schildknaap en laat ons gaan, want Mijnheer De Valois is een ongelovige volksgezinde.”
Intussen hadden de schildknapen hun wapens in de schede gestoken, en waren zij nu bezig met de paarden hunner meesters vooruit te brengen.
“Zijt gij klaar, Mijne heren?” vroeg De Valois. “Nu dan, spoedig voort, bid ik u; want anders komen wij de jacht te spade. Gij vazal, ga ter zijde; waarschuw ons wanneer wij moeten draaien.—Hoe ver zijn wij nog van Wijnendale?”
De jongeling nam zijn kap heuselijk van het hoofd, boog zich voor zijn redder en antwoordde: “Nog een korte mijl, mijn Heerschap.”
“Bij mijn ziel!” sprak De St.-Pol. “Ik geloof dat dit een wolf in een schapenvel is.”
“Dit heb ik reeds overlang gedacht,” antwoordde de Kanselier Pierre Flotte, “want hij beziet ons als een wolf en luistert als een haas.”
Text and image columns
“Ha! Ha! Nu weet ik wie het is,” riep De Chatillon. “Hebt gij nooit horen spreken van een wever met name Pieter Deconinck die te Brugge woont?”
“Mijne heren, gij bedriegt u voorwaar,” bemerkte Raoul de Nesle, “ik heb de beruchte wever te Brugge zelf gesproken, en alhoewel hij deze in schalksheid te boven gaat, heeft hij slechts één oog en onze leidsman heeft er twee allergrootste. Ongetwijfeld bemint hij de oude Graaf van Vlaanderen, en beschouwt onze komst als overwinnaars met een kwaad oog; dit is de zaak. Vergeeft hem de trouw die hij zijn ongelukkige Vorst bewaart.”
“Het is lang genoeg hierover gesproken, Mijne heren,” viel De Chatillon in. “Laat ons van voorwerp veranderen. Ter goeder ure! Weet gij wat onze genadige Koning Philippe met dit land van Vlaanderen doen zal? Want op mijn woord, indien onze Vorst zijn schatkisten zo dicht hield als De Valois zijn mond gesloten houdt, zou het arm leven aan het Hof zijn.”


“Komaan, De Chatillon,” morde De St.-Pol tegen zijn broeder, “stijg op het ros van uw schildknaap en laat ons gaan, want Mijnheer De Valois is een ongelovige volksgezinde.”
Intussen hadden de schildknapen hun wapens in de schede gestoken, en waren zij nu bezig met de paarden hunner meesters vooruit te brengen.
“Zijt gij klaar, Mijne heren?” vroeg De Valois. “Nu dan, spoedig voort, bid ik u; want anders komen wij de jacht te spade. Gij vazal, ga ter zijde; waarschuw ons wanneer wij moeten draaien.—Hoe ver zijn wij nog van Wijnendale?”
De jongeling nam zijn kap heuselijk van het hoofd, boog zich voor zijn redder en antwoordde: “Nog een korte mijl, mijn Heerschap.”
“Bij mijn ziel!” sprak De St.-Pol. “Ik geloof dat dit een wolf in een schapenvel is.”
“Dit heb ik reeds overlang gedacht,” antwoordde de Kanselier Pierre Flotte, “want hij beziet ons als een wolf en luistert als een haas.”
“Dit zegt gij wel,” antwoordde Pierre Flotte, “maar hij zwijgt niet met iedereen. Vertraagt de gang uwer paarden een weinig, Mijne heren, en ik zal u dingen zeggen die gij niet weet.”
De ridders kwamen met nieuwsgierigheid dichter bij elkaar, en lieten de Graaf De Valois een weinig vooruitgaan. Wanneer hij genoeg van hen verwijderd was, om hun woorden niet te kunnen verstaan, sprak de Kanselier:
“Luistert—onze genadige Koning Philippe le Bel heeft geen geld meer. Enguerrand de Marigny heeft hem doen geloven dat Vlaanderen een goudmijn is, en dit is niet slecht gezegd; want in het land waar wij nu zijn, is meer goud en zilver dan in geheel Frankrijk.”
Very simple cards
Your challenge would soon be answered
Replied the Palmer, “were your antagonist near you. As the matter is, disturb not the peaceful hall with vaunts of the issue of the conflict, which you well know cannot take place. If Ivanhoe ever returns from Palestine, I will be his surety that he meets you.”
A goodly security!
Said the Knight Templar; “and what do you proffer as a pledge?”
“This reliquary,” said the Palmer, taking a small ivory box from his bosom, and crossing himself, “containing a portion of the true cross, brought from the Monastery of Mount Carmel.”
The Prior
of Jorvaulx crossed himself and repeated a pater noster, in which all devoutly joined, excepting the Jew, the Mahomedans, and the Templar; the latter of whom, without vailing his bonnet, or testifying any reverence for the alleged sanctity of the relic, took from his neck a gold chain, which he flung on the board, saying—
Let Prior Aymer
hold my pledge and that of this nameless vagrant, in token that when the Knight of Ivanhoe comes within the four seas of Britain, he underlies the challenge of Brian de Bois-Guilbert.
Basic cards – left aligned
Your challenge would soon be answered
Replied the Palmer, “were your antagonist near you. As the matter is, disturb not the peaceful hall with vaunts of the issue of the conflict, which you well know cannot take place. If Ivanhoe ever returns from Palestine, I will be his surety that he meets you.”
A goodly security!
Said the Knight Templar; “and what do you proffer as a pledge?”
“This reliquary,” said the Palmer, taking a small ivory box from his bosom, and crossing himself, “containing a portion of the true cross, brought from the Monastery of Mount Carmel.”
The Prior
of Jorvaulx crossed himself and repeated a pater noster, in which all devoutly joined, excepting the Jew, the Mahomedans, and the Templar; the latter of whom, without vailing his bonnet, or testifying any reverence for the alleged sanctity of the relic, took from his neck a gold chain, which he flung on the board, saying—
Let Prior Aymer
hold my pledge and that of this nameless vagrant, in token that when the Knight of Ivanhoe comes within the four seas of Britain, he underlies the challenge of Brian de Bois-Guilbert.
