Group no width, inner blocks use content width
Er zijn tweemaal zoveel Vlamingen als Walen; wij betalen in de lasten meer dan tweemaal zoveel als zij! En men zou ons Walen maken, ons opofferen met onze oude roem, onze taal,—onze luisterrijke geschiedenis, en alles wat wij van onze vaderen geërfd hebben? Neen, er is nog te veel echt Vlaams bloed in de wereld opdat dit mogelijk zij, wat boze staatkunde men ook gebruike.—Dit zal, dit kan niet zijn.—Ik bezweer u, mijn landgenoten, legt de hand op uw hart en vraagt uzelf:—Zal ik de naam mijner Vaderen verloochenen, de naam van Vlaming voor een andere verwisselen? En als een nieuw aangekomene mij laten herdopen alsof mijn stam geen wortelen in de wieg der volken had?—

Ho! Ik gevoel het, uw boezem klopt voor het Vaderland, en de ontkenning:—Neen! rolt met verontwaardiging van uw lippen.
Ja gij zijt Vlaming en zult Vlaming blijven.—En zo worde de roemrijke naam tot het einde der wereld voortgezet, ondanks de aanslagen der volkbedervers.
Group wide, inner blocks use content width
Indien het Staatsbestuur een smelting wil pogen, dat men dan de meerderheid der Natie ten grondslag neme of dat men elk het zijne late, en dat is billijk en rechtvaardig; de Walen welke in ons Vlaams Land geen ambten bezitten, zullen dit niet ontkennen. Ik vraag het de Luikenaars: indien men hun kwam voorstellen hun oude en beruchte naam voor een andere te verlaten, indien zij gewaar werden dat men het kenmerk dat hen onderscheidt, wilde tenietdoen, of zij dit gedogen zouden? Ik ken het karakter der Luikenaars, daar ik lang genoeg in hun stad gewoond heb, en weet dat zij zich uit al hun macht daartegen verzetten zouden, want zij zijn met een vurige volksgeest bezield. Als broeders dan zullen zij de stem eens Vlamings niet miskennen, en in hun eigen hart de verrechtvaardiging zijner woorden vinden.

Voor de welvaart mijns Vaderlands, voor de bloei des koophandels en der nijverheid is mij niets duurbarer dan de staatkundige rust; daarom heb ik het op mij genomen, voor zoveel het in mijn macht is, de ogen van het Staatsbestuur te openen over de onmogelijkheid van het willekeurig doel dat het zich voorstelt te bereiken, ik heb willen bewijzen dat het veel beter ware dit zaad van onenigheid en van haat onder het volk niet te storten, opdat het tegenwoordig Bestuur zich de verantwoordelijkheid van een kwaadvoorspellende toekomst niet op de hals hale. Het is nog tijd om recht te doen aan wie het behoort; later wordt toegeving, zwakheid en vrees; men weet bij ondervinding hoe snel de gramschap des volks groeit en wat gevolgen dezelve altijd heeft.
Group full width, inner blocks use content width
Men merke hier aan dat ik door Staatsbestuur geenszins de doorluchtige persoon Zijner Majesteit, De Koning, versta, reeds menigmaal heeft onze Vorst betoond dat het hem meer behaagt over een Volk dat zich eerbiedigt, dan over een weifelende Natie te heersen. Terzelfder tijd wete men dat ik de Walen, als volksgedeelte beschouwd, niet wil te na spreken; zij hebben hun waarde als wij en zijn onze staatkundige broeders, maar mogen in geen geval onze beheersers worden. Dit recht hebben zij nooit gehad en zullen het nooit verkrijgen.

Het moet zijn dat veel Vlamingen deze aanmerkingen met mij gedaan hebben want uit alle steden, uit alle gemeenten hoort men heden de roep om onze schone moedertaal weder te krijgen aanheffen; veel letterkundigen, aan het hoofd der welke de heer Willems met zijn hoge verdiensten prijkt, spannen te saam om het volk uit de slaap te wekken en hebben hun pogingen ten dele reeds zien gelukken. Alle dagen komen nieuwe kampers zich bij de vaderlandse schaar voegen en men hoort raar of zelden nog een bastaard het Vlaams, zijn moedertaal, verachten, hetzij hij, door staatzucht of om ergens van een hooggezeten Waal een ambt te verkrijgen, zijn naam en zijn oorsprong verloochent.—Maar zulken maken het volk niet uit en zijn slechts bedorven takken van de grote boom.
Group no width, inner blocks do not use content width
De rode morgenzon blonk twijfelachtig in het oosten, en was nog met een kleed van nachtwolken omgeven, terwijl haar zevenkleurig beeld zich glinsterend in elke dauwdruppel herhaalde; de blauwe dampen der aarde hingen als een onvatbaar weefsel aan de toppen der bomen, en de kelken der ontwelkende bloemen openden zich met liefde om de jongste straal van het daglicht te ontvangen. De nachtegaal had zijn zoete liederen reeds meermalen gedurende de schemering herhaald, maar nu verdoofde het verwarde geschater van mindere zangers zijn verleidende tonen.

Een hoop ridders rende stilzwijgend door de velden van Roeselare. Het gerammel hunner uitrusting en de zware stappen hunner dravers verschrikten de vreedzame bewoners der wouden; want van tijd tot tijd wierp een hert zich uit het kreupelbos, en vluchtte sneller dan de wind voor dit nakend gevaar.
Group wide, inner blocks do not use content width
De kleding en de wapens dezer ridders waren zo kostelijk dat men, bij de eerste oogopslag, Graven en nog hogere heren eronder gissen kon. Een zijden kolder hing hun met zwierige vouwen om het lichaam, terwijl een verzilverde helm hun het hoofd met purperen en lazuren vederen bekroonde. Hun handschoenen, met ijzeren schelpen bedekt, en hun met goud doorwrochte knieplaten blonken ook niet weinig bij het morgenlicht. De schuimende en onrustige paarden wrongen het gebit met drift tussen de tanden, en dan bewogen de zilveren knopen en de zijden trossen huns tuigs zich liefelijk.

Alhoewel de uitrusting dezer reizigers niet ten oorloge geschikt was, mits zij geen harnassen droegen, kon men echter genoeg bemerken dat zij zich tegen vijanden voorzien hadden; want de mouwen van hun pantsers kwamen met hun armen door de kolders. Grote slagzwaarden hingen ook aan hun zadels, en de schildknapen voerden grote beukelaars achter hun meesters. Elke ridder had zijn wapentekenen op de borst geborduurd, in zulker wijze dat men de stam van ieder herkennen mocht.—De koude des morgens had hun de lust tot spreken benomen, de klemmende nachtlucht bezwaarde hun oogleden; zij weerstonden de lastige vaak met moeite en bleven in een sluimerige ongevoeligheid verzonken.
Group full width, inner blocks do not use content width
Een jonge man ging te voet voor hen in de baan. Lange golvende haren rolden op zijn brede schouders; blauwe glinsterende ogen stonden vlammend onder zijn blonde wenkbrauwen, en een jonge baard krulde op zijn kin.—Een wollen kolder met een gordel was zijn kleedsel, en een kruismes in een lederen schede zijn wapen. Zichtbaar was het op zijn gelaat dat het gezelschap, aan hetwelk hij ten leidsman diende, hem niet aangenaam was. Er schuilde voorzeker iets geheims in zijn boezem, want hij wendde dikwijls de ogen met linkse blik naar de ridders. Lang van gestalte en buitengewoon sterk van leden, stapte de jongeling zo snel voort, dat de paarden moeite hadden om hem op een tred bij te houden.

Na de stoet alzo enige tijd was voortgereden, struikelde het paard van een der ridders tegen de stronk van een afgehakte boom en bukte onvoorziens tot bij de grond. Hierdoor viel de ridder met de borst op de nek van zijn draver en geraakte bijkans uit de zadel. “Bij de Maagd!” riep hij in de Franse spraak. “Zo helpe mij God! Mijn paard slaapt onder mij.”
“Mijnheer De Chatillon,” antwoordde zijn gezel, lachende, “dat er een van u beiden sliep—dit geloof ik voorzeker.”
“De tong moet u branden, spotter!” viel De Chatillon uit. “Ik sliep niet. Twee uren vestig ik mijn ogen op die betoverende torens, die zich hoe langer hoe meer verwijderen. Maar men zou zich eer aan de galg zien, dan een goed woord uit uw mond te krijgen.”
Terwijl de twee ridders, zich dus schertsend toespraken, lachten de anderen lustig om het ongeval en de ganse stoet ontwaakte opeens uit de stille sluimering.
